In de artikelen „Vergankelijkheid“ en „zonde“ hebben ik stil gestaan bij de situatie waar de schepping en dus ook de mensheid in terecht is gekomen. In dit artikel zal het gaan over het antwoord van God op de overtreding van de eerste mens in de hof in Eden. De overtreding had tot gevolg dat de schepping aan de vergankelijkheid werd onderworpen. In de ogen van God is die onderworpenheid aan de zinloosheid of inhoudsloosheid zonde. Want zolang de schepping en mens aan de zinloosheid zijn onderworpen, brengt ze geen vrucht voort. In Jeremia 4:23 (NBG1951) wordt gezegd: „Ik zag de aarde, en zie, zij was woest en ledig; ik zag naar de hemel, en zijn licht was er niet“. Het is God die hier aan het woord is. In Jesaja 45:18 (NBG1951) zegt de profeet namens God: „Want zo zegt de HERE, die de hemelen geschapen heeft - Hij is God - die de aarde geformeerd en haar gemaakt heeft, Hij heeft haar gegrondvest; niet tot een baaierd heeft Hij haar geschapen, maar ter bewoning heeft Hij haar geformeerd: Ik ben de HERE en er is geen ander“. Uit de context wordt duidelijk, dat de uitspraken doelen op de situatie waarin de wereld van de mensen zich op dat moment bevindt; een situatie die tot in onze tijd voortduurt.
De mens, waarvan Adam de stamvader is, heeft geen invloed op deze zondige situatie. De vergankelijkheid doortrekt alle leven op aarde; de mens kán nooit iets anders doen dan zondigen. Niets wat de mens bedenkt of voortbrengt, kan die vergankelijkheid teniet doen. De zinloosheid van het bestaan kan hem echter niet worden aangerekend; de mens kan dus niet verantwoordelijk worden gehouden voor de situatie waarin hij buiten zijn wil om in is terecht gekomen.
Uiteraard ervaart de mens deze vergankelijkheid als een belemmering in zijn bestaan. Hij zal dus op zoek gaan naar manieren om die belemmering te overwinnen of teniet te doen. Om die reden eet hij van de boom van kennis, want de verleider heeft hem wijs gemaakt (en maakt hem nog steeds wijs!), dat hij ‘ten dage, dat gij daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn, kennende goed en kwaad’. Nu is het inderdaad de bedoeling dat de mens ‘als God zal zijn’ - dat wil zeggen: zal optreden als Gods plaatsvervanger of vertegenwoordiger - maar niet langs de weg die de boom voorstelt. Gods bedoeling is zodanig één met de mens te zijn, dat deze als een volk van zonen Gods, dat wil zeggen geïnspireerd en verbonden met de Geest van God, het Koningschap over de schepping kan uitoefenen. Als de Geest van God in de mens woning heeft gemaakt en Deze hem heeft getransformeerd naar Gods beeld en gelijkenis, is hij geschikt voor de eeuwigheid. Door de Geest van God stroomt de liefde naar de schepping toe, die God in het hart heeft voor zijn schepping en die noodzakelijk is voor haar voortbestaan. Zolang de liefde van God niet aan de schepping kan worden overgedragen, zal de schepping zuchten onder de vergankelijkheid (zie Romeinen 8:18-30).
De eerste of aardse (stoffelijke Adam) was niet in staat de mensheid bekend te maken met de liefde van God. Dat komt, omdat Adam die liefde uit God niet kende. Hij was als een onbeschreven blad zonder enige levenservaring en had dus geen andere mogelijkheid dan Eva in haar overtreding te volgen en samen met haar van de vrucht te eten. De tweede of hemelse Adam zou juist voortkomen uit de mensheid, die had ervaren wat het betekent om te leven in een aan de zonde onderworpen (of vergankelijke en corrupte) wereld. De Adam naar het hart van God, zou kunnen „meevoelen met de zwakheden van de mens, omdat Hij in alle dingen op gelijke wijze (als zij) verzocht zou worden, doch zonder te zondigen“ zie Hebreeën 4:15 (NBG1951).
De nieuwe of ware Adam zou dus komen in een lichaam dat, net als de overige mensen, onderworpen was aan de vergankelijkheid. Zijn geest zou echter vrij van de zonde blijven. Hij zou dus worden geboren in een stoffelijk lichaam, maar niet eten van de boom van kennis. Zijn wezen was namelijk gericht op het hart van God en Hij zocht de wijsheid en liefde die alleen in het hart van God te vinden is. In de brief aan de Hebreeën staat het volgende: „Tijdens zijn dagen in het vlees heeft Hij gebeden en smekingen onder sterk geroep en tranen geofferd aan Hem, die Hem uit de dood kon redden, en Hij is verhoord uit zijn angst, en zo heeft Hij, hoewel Hij de Zoon was, de gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij heeft geleden, en toen Hij het einde had bereikt, is Hij voor allen, die Hem gehoorzamen, een oorzaak van eeuwig heil geworden, door God aangesproken als hogepriester naar de ordening van Melchizedek“ Hebreeën 5:7-10 (NBG1951).
Het leven van Jezus Christus stond in het teken van gehoorzaamheid. Tijdens zijn dagen in het vlees, dus tijdens zijn aardse leven, heeft Hij geleden. Geleden aan de vergankelijkheid, die Hij zag in alles om hem heen. En werd Hij, net als ieder mens, verzocht om te luisteren naar de verleider, die ook hem tot een slaaf wilde maken. Hij heeft echter voortdurend zijn hemelse Vader aangeroepen, omdat alleen Die hem kon redden uit de dood. De dood, die ieder mens om hem heen in z’n greep had gekregen. En zo werd Jezus tot de weg, de waarheid en het leven voor een ieder, die het vertrouwen alleen op Hem stelt. Naar de inwendige mens losgemaakt van de zonde(macht), die het denken corrumpeert, ziet de ware gelovige maar één Heer en Heiland, die hij dienen wil: „Laat ons oog daarbij (alleen) gericht zijn op Jezus, de leidsman en voleinder des geloofs, die, om de vreugde, welke vóór Hem lag, het kruis op Zich genomen heeft, de schande niet achtende, en gezeten is ter rechterzijde van de troon Gods. Vestigt uw aandacht dan op Hem, die zulk een tegenspraak van de zondaren tegen Zich heeft verdragen, opdat gij niet door matheid van ziel verslapt“ Hebreeën 12:2-3 (NBG1951).
De tweede Adam is geslaagd, waar de eerste Adam niet kón slagen. En zo ontstaat in en door Jezus Christus een geheel nieuwe mensheid, die leeft voor het aangezicht van God in het Koninkrijk der Hemelen: „Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen“ 2 Korinthiërs 5:17 (NBG1951). En is Jezus Christus het begin van een nieuwe schepping, die God echter al voor ogen stond toen Hij Adam maakte uit het stof. De Bijbel slaat als het ware de hele periode over vanaf de eerste Adam, tot aan de tweede Adam, om te komen de zevende dag in Gods schepping: „Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping, want in Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; en Hij is vóór alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hem; en Hij is het hoofd van het lichaam, de gemeente. Hij is het begin, de eerstgeborene uit de doden, zodat Hij onder alles de eerste geworden is“ Kolossenzen 1:15-18 (NBG1951). Met Jezus Christus als Eersteling, is het scheppingswerk van God voltooid en kan God zelf tot rust ingaan. De rest van het traject ligt in de beproefde handen van Koning Jezus, in wiens lichaam - de gemeente - alles wordt voltooid.